SV 05 Deuteronomium

Terugblik van Mozes (1:1 tot 3:29)

In het 40e jaar, op de 1e van de 11e maand (nadat hij de Amorieten en de koning van Basan bij Edrei verslagen had), aan de overzijde van de Jordaan begon Mozes aan geheel Israel deze wet te ontvouwen: bij Horeb zei de Here: u zijt lang genoeg bij deze berg gebleven, begeeft u op weg en neemt bezit van het land, waarvan de Here aan uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob gezworen heeft, dat Hij het hun en hun nakroost geven zou en heden zijt u zo talrijk als de sterren des hemels.

Toentertijd zei ik dat ik alleen de zorg voor u niet kan dragen en gebood uw rechters rechtvaardig te oordelen, zonder aanziens des persoon, want de rechtspraak is Godes. Toen braken wij van Horeb op en gingen die grote en vreselijke woestijn door en wij kwamen in Kades-barnea. Toen wilden jullie enige verspieders vooruit zenden die verslag deden wat jullie hart deed smelten en waardoor u niet wilde optrekken en weerspannig was tegen het bevel van de Here; u morde in uw tenten: omdat de Here ons haat heeft Hij ons uit Egypte geleid om ons te brengen in de macht van de Amorieten en ons te verdelgen.

Ik zei: vreest niet, de Here zal doen zoals Hij met Egypte deed en zoals Hij in de woestijn voor jullie zorgde. Ondanks dit woord geloofde u niet in de Here en toen Hij uw woorden hoorde, werd Hij toornig en zwoer dat niet een van dit boze geslacht zal het goede land zien. En ook op mij werd de Here vertoornd om uwentwil, zodat Hij zeide: ook u zult daar niet komen. Breekt op naar de woestijn, maar toen zeiden jullie: wij hebben gezondigd en willen optrekken en strijden, maar de Here zei: u zult niet optrekken en strijden, want Ik zal niet in uw midden zijn; opdat u niet verslagen wordt voor uw vijanden. Maar u luisterde niet en waart weerspannig tegen het bevel des Heren; u handelde overmoedig en trok op naar het gebergte, waar de Amorieten u vervolgden als bijen en versloegen zodat u terug keerde en weende voor het aangezicht des Heren; maar de Here luisterde niet naar u en neigde zijn oor niet tot u en u bleef lange tijd in Kades.

Hfst. 2: vele dagen trokken wij om het gebergte Seir heen (38 jaren totdat alle krijgslieden waren gestorven) en toen zei de Here: uw broeders, zonen van Esau, die in Seir wonen; zullen bevreesd voor u zijn als u door hun gebied trekt; daagt hen niet uit, want Ik heb Seir aan Esau tot een bezitting gegeven, voor wie Ik destijds de Chorieten verdreven heb. Voedsel en water zult u voor geld kopen, want de Here heeft u gezegend in al het werk uwer handen en uw tocht door deze grote woestijn gekend; 40 jaar was de Here met u en hebt u aan niets gebrek gehad. Daarna gingen richting Moab en de Ammonieten en de Here zei: daag Moab en de Ammonieten niet uit ten strijde, want Ik heb Ar aan de zonen van Lot tot gegeven en destijds de Emieten en de Refaieten (die de Ammonieten Zamzummieten noemden) voor hen verdreven (zoals de Kaftorieten de Awwieten die tot Gaza in dorpen woonden, zich in hun plaats gevestigd hadden), evenals Israel gedaan heeft met het land, dat de Here hun in bezit gegeven heeft.

Trek de beek Arnon over en Ik geef de Amoriet Sichon, koning van Chesbon en zijn land in uw macht; daag hem uit ten strijde want Ik begin schrik en vrees op de volken te leggen. Mozes zond uit de woestijn Kedemot boden met een vredelievende vraag om vreedzaam door hun gebied te mogen trekken zoals door Seir en Moab, totdat het volk de Jordaan over zou trekken naar het land, dat de Here hen geven zal? Doch Sichon wilde niet, want de Here, verhardde zijn geest en verstokte zijn hart en hij trok uit met zijn gehele volk, om bij Jahas slag te leveren, maar de Here gaf hem aan ons over, zodat wij al zijn steden met de ban sloegen en wij lieten niemand ontkomen, maar roofden alleen het vee en de buit uit de steden. Er was geen stad, die voor ons onneembaar was want de Here, onze God stelde alles tot onze beschikking, maar u zijt niet genaderd tot enige plaats waarvoor de Here, onze God, een verbod gegeven had.

Hfst. 3: toen trokken wij in de richting van Basan en Og, koning van Basan (de laatste der Refaieten, wiens ijzeren rustbank 9 el lang en 4 el breed was), trok uit met zijn gehele volk om bij Edrei slag te leveren. De Here zei: vrees niet, want Ik geef hen allen in uw macht en u zult met hen doen gelijk Sichon. En wij versloegen hen zo volkomen, dat wij van hem niemand ontkomen lieten en namen 60 versterkte steden, ongerekend vele onversterkte steden, in. We sloegen allen met de ban, maar al het vee en buit roofden wij voor ons. En dit land met de helft van het gebergte van Gilead gaf ik aan de Rubenieten en Gadieten en de rest van Gilead met geheel Basan gaf ik aan de halve stam Manasse. Toentertijd gebood ik alle weerbare mannen van deze stammen gewapend aan de spits van hun broeders, naar de overzijde trekken totdat de Here uw broeders rust gegeven heeft zoals u. Dan mag u terugkeren naar de bezitting die ik u gegeven heb.

Jozua gebood ik: uw ogen hebben gezien, wat de Here, aan deze 2 koningen gedaan heeft; zo zal de Here aan alle koninkrijken doen, waar u naar toe trekt; u zult voor hen niet vrezen, want de Here, uw God, is het, die voor u strijdt.

Ook smeekte ik: laat ik toch naar de overzijde mogen trekken en het goede land zien, maar de Here was verbolgen en hoorde niet naar mij: laat het genoeg zijn, spreek Mij niet meer over deze zaak. Beklim de top van de Pisga en sla uw ogen op naar het westen, noorden, zuiden en oosten en zie in het rond, want de Jordaan hier zult u niet overtrekken. Maar geef Jozua uw bevelen, sterk hem en bemoedig hem, want hij zal aan de spits van dit volk naar de overzijde trekken en dit het land doen beërven. En wij bleven in het dal tegenover Bet-peor.

Mozes vermaant het volk Gods wet te onderhouden (4:1 tot 40)

Israel, onderhoud Zijn geboden naarstig, opdat het u en uw kinderen wel ga en u lang leeft in het land, dat de Here u geven zal. En de volken zullen zeggen: dit grote volk is een wijze en verstandige natie, met inzettingen en verordeningen zo rechtvaardig, als heel deze wet en wiens goden zo nabij zijn als de Here, onze God, telkens als wij tot Hem roepen?

U zult aan de inzettingen niet toedoen of afdoen. U hebt u gezien hoe de Here alle mannen die Baal-peor achterna liepen, uit uw midden verdelgd heeft. Hoed u er voor, dat u de dingen die u gezien hebt, niet vergeet; maak ze aan uw kinderen bekend, zoals de dag, waarop u voor het aangezicht van de Here, uw God, bij Horeb stond, waar God Zijn woorden deed horen, opdat u zoudt leren Hem te vrezen alle dagen. En Hij maakte u het verbond bekend (de 10 Woorden op 2 stenen tafelen), dat Hij u gebood te houden. Neemt u er voor in acht, dat u niet verderfelijk handelt door u een gesneden beeld te maken in de gedaante van enige afgod of enige afbeelding van mens of dier of hemellichamen en u laat verleiden u voor die neer te buigen en hen te dienen, want de Here, is een verterend vuur, een naijverig God. De Here heeft u genomen uit de ijzeroven in Egypte om voor Hem te zijn tot een eigen volk. Maar de Here werd toornig op mij om uwentwil en zwoer, dat ik de Jordaan niet zou overtrekken en in het goede land niet zou komen, maar in dit land zal sterven.

Maar u zult spoedig omkomen en in het land niet lang leven, maar verdelgd worden en de Here zal u onder de natien verstrooien en met een klein getal overblijven onder de volken, waar u daar hun goden zal dienen. Dan zult u daar de Here, zoeken en vinden, wanneer u naar Hem vraagt met uw ganse hart en met uw ganse ziel en u bekeert en naar Hem luistert. Want de Here, is een barmhartig God, Hij zal niet vergeten het verbond met uw vaderen. Heeft ooit een volk een goddelijke stem gehoord, zoals u die gehoord hebt, en het leven behouden? Heeft ooit een god zich een volk genomen uit het midden van een ander volk, door wonderen en strijd en grote verschrikkingen, zoals de Here, uw God, om uwentwil dit alles in Egypte voor uw ogen gedaan heeft? U hebt het gezien, opdat u zoudt weten, dat de Here de enige God is in de hemel en op aarde, er is geen ander.

Aanwijzing van vrijsteden in het Overjordaanse (4:41 tot 43)

Mozes zonderde 3 steden af aan de overzijde van de Jordaan opdat een doodslager, daarheen zou vluchten: Beser voor de Rubenieten, Ramot in Gilead voor de Gadieten en Golan in Basan voor de Manassieten.

Inleiding tot de rede van Mozes (4:44 tot 49)

Dit is de wet, getuigenissen, inzettingen en verordeningen,die Mozes de Israelieten voorlegde op hun toch uit Egypte aan de overzijde van de Jordaan.

Herinnering aan de wetgeving op de Sinai (5:1 tot 33)

Mozes riep Israel samen en zei: leer en onderhoudt naarstig de inzettingen en verordeningen, die ik heden doe horen, wijkt niet af, naar rechts noch links. De Here, heeft met luider stem tot u gesproken op de berg Horeb (en ik stond tussen de Here en u, want u vreesde voor het vuur en kwam de berg niet op) en met ons een verbond gesloten, geschreven op 2 stenen tafelen (precies zoals in Exo 20 staat: Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte (de slavernij) geleid heb. U zult [1] geen andere goden hebben, [2] geen gesneden beeld maken, nog hen dienen, want Ik ben een naijverig God, die ongerechtigheid bezoekt aan het 3e / 4e geslacht die Mij haten en barmhartigheid doe aan duizenden die Mij liefhebben en Mijn geboden onderhouden, [3] de Naam van de Heer niet ijdel gebruiken, [4] de sabbath gedenken (i.e. een gezegende en geheiligde dag), [5] uw vader en moeder eren, opdat uw dagen verlengd worden in het land u gegeven, [6] niet doden, [7] niet echtbreken, [8] niet stelen, [9] geen vals getuigenis spreken (liegen) en [10] niet begeren wat van uw naaste is).

Al de oudsten zeiden: de Here, heeft ons zijn heerlijkheid getoond en wij hebben gezien, dat God spreekt met een mens, en dat deze toch in leven blijft. Als wij nog langer de stem van de Here horen, zal dit grote vuur ons verteren en sterven wij. Nader en hoort u wat de Here zegt en deel ons dat mede, dan zullen wij het horen en doen. De Here zei: Ik heb dit volk gehoord en het is goed, alles wat zij gezegd hebben. Och, hadden zij steeds zulk een hart om Mij te vrezen en al mijn geboden te onderhouden, opdat het hun en hun kinderen voor altoos wel mocht gaan. Keert terug naar uw tenten, maar u sta hier bij Mij, opdat Ik u mededeel heel het gebod, al de inzettingen en verordeningen, die u hun moet leren. Heel de weg, die de Here, u geboden heeft, zult u gaan, opdat u leeft en het u wel ga en u lang woont in het land, dat u in bezit zult nemen.

De liefde tot God het grote gebod (6:1 tot 25)

Dit is het gebod, dat u de Here vreest door al zijn inzettingen en geboden nauwgezet en naarstig te onderhouden en zijn geboden in uw hart bewaart (het zij een teken op uw hand en voorhoofd, geschreven op uw deurposten) en u zult het uw kinderen in prenten, al de dagen van uw leven opdat het u wel ga en u lang mag leven en zeer talrijk wordt in het goede land, vloeiende van melk en honig, dat de Here aan uw vaderen (Abraham, Isaak en Jakob) onder ede beloofd heeft, door al uw vijanden voor u uit te jagen en u in bezit neemt (grote, goede steden, die u niet gebouwd hebt, huizen vol met goederen, waarmee u ze niet gevuld hebt; wijngaarden en olijfbomen, die u niet geplant hebt).

Hoor, Israel: de Here is onze God; de Here is een en u zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart, ziel en kracht.

Als u dan gegeten hebt en verzadigd zijt, neem u er dan voor in acht, dat u de Here niet vergeet. De Here, zult u vrezen, Hem dienen en bij zijn naam zweren. Geen andere goden van de volken rondom u achternalopen, opdat de toorn van de Here, niet tegen u ontbrande en u van de aardbodem verdelgd. U zult de Here, niet verzoeken, zoals bij Massa.

Wanneer uw zoon vraagt: wat zijn dit voor geboden, zult u zeggen: wij waren dienstknechten van Farao in Egypte, maar de Here heeft ons met een sterke hand uit Egypte geleid door en deed voor onze ogen tekenen en wonderen, groot en onheil brengend, aan Egypte, maar ons heeft Hij daaruit geleid, om ons te brengen in het land dat Hij aan onze vaderen onder ede beloofd had. En de Here gebood ons al deze inzettingen te onderhouden en de Here, onze God, te vrezen, opdat het ons altijd wel zou gaan en Hij ons in het leven zou behouden. En het zal ons tot gerechtigheid zijn, wanneer wij heel dit gebod naarstig onderhouden voor het aangezicht van de Here.

Verhouding tot de inwoners van Kanaän (7:1 tot 26)

Als de Here u in het land heeft gebracht en Hij 7 volken, talrijker en machtiger dan u, verdreven zal hebben, (Hethieten, Girgasieten, Amorieten, Kanaanieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten), dan zult u hen volkomen met de ban slaan, geen verbond met hen sluiten, hen geen genade verlenen. U zult met hen niet verzwageren, want zij zouden uw zonen van Mij doen afwijken, die andere goden zouden dienen en de toorn des Heren zou tegen u ontbranden en u verdelgen. U zult hun altaren, gewijde stenen en palen afbreken en hun gesneden beelden met vuur verbranden (het zilver en goud daaraan niet begeren of toeeigenen, opdat u daardoor verstrikt wordt, want het is een gruwel voor de Here en u zult geen gruwel in uw huis brengen, zodat uzelf evenzo onder de ban zoudt komen). U zult hen verslinden en hen niet ontzien, hun goden niet dienen, want dat zou u tot een valstrik worden.

Want u zijt een heilig volk. U heeft de Here, uit alle volken uitverkoren om zijn eigen volk te zijn. Niet omdat u talrijker was, u zijt veeleer het kleinste van alle volken, maar omdat de Here u liefhad en de eed hield die Hij uw vaderen gezworen had, heeft de Here u verlost uit de macht van Egypte, opdat u weet, dat de Here, de enige, trouwe God is, die het verbond en goedertierenheid houdt jegens wie Hem liefhebben en zijn geboden onderhouden, tot in 1000 geslachten, Hij zal u liefhebben, zegenen en talrijk maken en overvloed schenken en alle ziekten van u afwenden.

Maar aan ieder persoonlijk van hen die Hem haten vergelding oefent door hem te gronde te richten en de boze kwalen van Egypte over hen te brengen.

Wanneer u denkt: deze volken zijn talrijker dan ik, hoe zou ik in staat zijn hen te verdrijven? Houd dan in gedachten, wat de Here, aan geheel Egypte gedaan heeft, zo zal de Here, doen aan alle volken, voor welke u bevreesd zijt en bovendien hoornaars op hen afzenden. Sidder niet voor hen, want de Here, uw God, is in uw midden, een grote en vreselijke God. Hij zal deze volken langzamerhand voor u verdrijven, niet in korte tijd, opdat het wild gedierte u niet te talrijk worde.

Gods weldaden vragen dankbaarheid (8:1 tot 20)

Gedenk heel de weg, waarop de Here, u 40 jaar in de woestijn heeft geleid, om u te verootmoedigen en op de proef te stellen ten einde te weten, wat er in uw hart was: of u al dan niet zijn geboden zoudt onderhouden. Hij deed u honger lijden en gaf u het manna te eten, om u te doen weten, dat de mens niet alleen van brood leeft, maar van alles wat uit de mond des Heren uitgaat. Uw kleed is niet versleten en uw voet niet gezwollen in deze 40 jaar. Erken van harte, dat de Here, u vermaant, zoals een man zijn zoon vermaant en onderhoud de geboden van de Here, door in zijn wegen te wandelen en Hem te vrezen. Want de Here, uw God, brengt u in een goed land en u zult eten en verzadigd worden en de Here, prijzen om het goede land dat Hij u gaf. Als al wat u hebt, zich vermeerdert, pas op dat u de Here, niet vergeet door zijn geboden te verwaarlozen en uw hart zich niet verheft en zegt mijn kracht en de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verworven, want De Here is het, die u kracht geeft om vermogen te verwerven en Hij heeft u uit Egypte geleid, die u deed gaan door de grote en vreselijke woestijn, met vurige slangen, schorpioenen en die water uit de harde rots te voorschijn deed komen en u met het manna voedde, om u te verootmoedigen en op de proef te stellen en u ten laatste wel te doen.

Indien u de Here vergeet en andere goden achterna loopt, hen dient en voor hen neerbuigt, dan zult u evenals de volken, die de Here doet omkomen om uwentwil, zelf ook omkomen, omdat u naar de stem van de Here, niet luisterde.

Waarschuwing tegen eigengerechtigheid (9:1 tot 10:11)

Hoor, Israel! U zult heden over de Jordaan trekken om het gebied in bezit te gaan nemen van volken groter en machtiger dan u, steden, hemelhoog versterkt, de Enakieten, een groot en rijzig volk, waarvan u hebt horen zeggen: wie kan voor hen stand houden? De Here, gaat voor u uit als een verterend vuur en zal hen verdelgen en voor uw ogen onderwerpen. Zo zult u in korte tijd hun gebied in bezit nemen en hen vernietigen.

Wegens hun goddeloosheid drijft de Here deze volken voor u weg en om het woord, dat de Here uw vaderen gezworen heeft en niet wegens uw gerechtigheid of oprechtheid van uw hart, u zijt immers een hardnekkig volk. Vergeet niet, hoe u de Here, vertoornd hebt, vooral bij Horeb, toen de Here mij de 2 stenen tafelen gaf, beschreven met de vinger Gods, en na 40 dagen zei: ga haastig naar beneden, want zij hebben zich gehaast af te wijken van de weg, die Ik hun geboden heb en hebben zich een gegoten beeld gemaakt en Hij wilde u en Aaron verdelgen. Toen verbrijzelde ik de 2 tafelen en wierp mij voor de Here neder en bad: Here vernietig uw volk en erfdeel niet, dat U door uw grote kracht en uw uitgestrekte arm hebt uitgeleid. Denk aan Abraham, Isaak en Jakob en let niet op de hardheid van dit volk, hun goddeloosheid en zonde en opdat Egypte niet zegge: omdat de Here hen niet kon brengen in het land en hen haatte, heeft Hij hen uitgeleid om hen te doden in de woestijn.

En ook ditmaal hoorde de Here naar mij. Het kalf, het voorwerp uwer zonde, verbrandde ik met vuur, vergruizelde het en wierp het stof in de beek, die van de berg afvloeit. Ook bij Tabera, bij Massa en bij Kibrot-hattaawa hebt u telkens de Here vertoornd. En toen de Here u van Kades-barnea uitzond: trekt op en neemt het land in bezit, waart u weerspannig en geloofde Hem niet en luisterde niet naar Zijn stem. U waart weerspannig tegen de Here, zolang ik u ken.

Hfst 10: Toen zei de Here: maak een ark van acaciahout en 2 stenen tafelen gelijk de eerste, klim op tot Mij, dan zal Ik op de tafelen dezelfde woorden schrijven van de 1e tafelen en u zult ze in de ark leggen. Dit deed Mozes en legde de tafelen in de ark, waar zij bleven.

De Israelieten braken op naar Mosera waar Aaron stierf en werd begraven. Eleazar werd priester in zijn plaats. Toen braken zij op naar Gudgod, door naar Jotbata, een streek rijk aan beken. De Here zonderde de Levieten af om de ark van het verbond des Heren te dragen, Hem te dienen, en in zijn naam te zegenen. Levi heeft geen bezit of erfdeel, want de Here is zijn erfdeel.

Ik stond op de berg, evenals de 1e maal, 40 dagen en nachten, en ook ditmaal hoorde de Here mij en wilde u niet vernietigen, maar zei: trek op aan de spits van het volk, opdat zij in het land komen en het in bezit nemen, waarvan Ik hun vaderen gezworen heb, dat Ik het hun geven zou.

Vermaning tot dankbare gehoorzaamheid (10:12 tot 22)

Israel, vrees God door in al zijn wegen te wandelen, Hem lief te hebben en dienen met uw ganse hart en ziel, onderhoudt Zijn geboden, opdat het u wel ga. De Here heeft Zich verbonden aan uw vaderen en alleen hen liefgehad en hun nakroost uit alle volken uitverkoren. Besnijdt de voorhuid uws harten en weest niet meer hardnekkig, want de Here, is de grote, sterke en vreselijke God, die geen partijdigheid kent noch een geschenk aanneemt. U zult de vreemdeling liefde bewijzen, want vreemdelingen zijt u geweest in het land Egypte. De Here, zult u vrezen, Hem dienen, aanhangen en bij Zijn naam zweren. Hij is uw lof en uw God, die onder u deze grote en vreselijke dingen gedaan heeft, welke uw ogen gezien hebben.

De zegen der gehoorzaamheid: de vloek der ongehoorzaamheid (11:1 tot 32)

U zult de Here liefhebben en alle dagen zijn dienst, inzettingen, verordeningen en heel het gebod naarstig onderhouden met uw ganse hart en ziel, in al Zijn wegen gaan en Hem aanhangen, opdat u sterk zult zijn, het land binnengaat en in bezit zal nemen en er lang mag leven. Hij zal al deze volken voor u wegdrijven en elke plaats die uw voetzool betreedt, zal van u zijn (van de woestijn tot de Libanon, van de Eufraat tot de westelijke zee). Niemand zal voor u standhouden, want de Here zal schrik en vrees voor u op het gehele land leggen. Een land niet als Egypte, dat u kunstmatig moest drenken, maar van bergen en dalen, dat water drinkt van de regen en waarvoor de Here zorgt. En dan zal Ik vroege en late regen op zijn tijd geven, zodat u kunt eten en verzadigd worden. Laat uw hart niet afwijken, zodat u andere goden dient en voor hen neerbuigt. Dan zou de toorn des Heren ontbranden, er geen regen komen, de bodem zijn opbrengst niet geven en u weldra te gronde gaat in het goede land.

U kent zijn grootheid, de daden, die Hij in Egypte deed, met het leger van Egypte, wat Hij u deed in de woestijn en wat Hij aan Datan en Abiram deed toen de aarde hen verzwolg. Uw ogen zagen heel het grote werk, maar dit geldt niet voor uw kinderen, die de tuchtiging van de Here, niet kennen of gezien hebben. U zult Mijn woorden in uw hart en ziel leggen, tot een teken op uw hand binden en als voorhoofdsband tussen uw ogen zijn. U zult ze uw kinderen leren en daarover altijd spreken en schrijven op uw deurposten.

Ik houd u heden zegen en vloek voor, die u zult uitspreken op Gerizzim (de zegen) en op Ebal (de vloek) aan de overzijde van de Jordaan. Zegen, wanneer u luistert naar Zijn geboden, maar vloek, indien u niet luistert en afwijkt van de weg, door het achterna lopen van andere goden, die u niet gekend hebt.

De ene plaats van eredienst (12:1 tot 32)

Dit zijn de inzettingen die u naarstig zult onderhouden: alle plaatsen volkomen vernietigen, waar de volken hun goden gediend hebben en hun naam (van die goden) van die plaats doen verdwijnen, zodat u u niet laat verleiden na hun verdelging hun voorbeeld te volgen en hun goden zou zoeken, zeggende: hoe dienden deze volken hun goden? Zo wil ik het ook doen.

U zult de plaats zoeken, die de Here zal verkiezen en daarheen gaan om uw slachtoffers, tienden en wijgeschenken te brengen en eten voor het aangezicht van de Here en u samen met zonen en dochters, dienstknechten en de Levieten verheugen over alles waarin de Here, u gezegend heeft; maar laat niet de Leviet aan zijn lot over.

U zult niet ieder naar eigen goeddunken doen, want u zijt nog niet tot de rustplaats en erfdeel, dat de Here, u geven zal, gekomen.

Pas op dat u uw brandoffers niet brengt op elke willekeurige plaats. In uw woonplaats zult u de tiende van uw koren, most, olie, eerstelingen van uw vee, gelofte- en vrijwillige offers en wijngeschenken niet mogen eten dan alleen voor het aangezicht van de Here. Wanneer de plaats die de Here, uw God, verkiezen zal om daar zijn naam te vestigen, te ver voor u is, mag u evenwel vlees slachten en eten zoveel u wilt als van een gazel en hert; de onreine en reine mag daarvan eten, alleen het bloed zult u niet eten, want het bloed is de ziel en zult u op de aarde uitgieten als water en niet de ziel met het vlees eten, opdat het u en uw kinderen wel ga.

Tegen de verleiding tot afgoderij (13:1 tot 18)

Als een profeet, dromer een teken of wonder aankondigt met de woorden (of een vrouw, broer, zoon, dochter of boezemvriend in het geheim wil verleiden): laten wij andere goden achterna lopen en dienen, goden die u niet gekend hebt, behorende tot de volken rondom, dichtbij of veraf, van het ene einde der aarde tot het andere, luister niet naar hen, want de Here, stelt u op de proef om te weten, of u de Here, uw God, lief hebt met uw ganse hart en ziel. U zult hem niet ter wille zijn, noch luisteren; ontzien, sparen of zijn schuld bedekken, maar hem stenigen, omdat hij getracht heeft u af te trekken van de Here (en afval gepredikt heeft). Dan zal geheel Israel het horen en vrezen en niet opnieuw zulk een wandaad in uw midden doen. Zo zult u het kwaad uit uw midden wegdoen.

Als u in een van uw steden hoort zeggen: snode mannen uit uw midden hebben de inwoners van hun stad tot afval gebracht, dan zult u terdege onderzoek doen en als het waar blijkt zult u de inwoners, het vee en al wat daarin is door de scherpte des zwaards met de ban te treffen en de stad met de gehele buit met vuur verbranden als een volledig brandoffer voor de Here, uw God. Zij zal altoos een puinhoop blijven en niet herbouwd worden en niets van het gebannene zal aan uw hand kleven, opdat de Here zijn brandende toorn late varen, u barmhartigheid betoond, Zich over u erbarmen en u talrijk maken.

Verboden rouwgebruiken (14:1 tot 2)

Als kinderen van de Here, uw God, als volk dat Hem heilig is en uit al de volken uitverkoren, zult u uzelf om een dode geen insnijdingen toebrengen, noch het haar boven uw voorhoofd wegscheren.

Reine en onreine dieren (14:3 tot 21)

U zult niets eten, dat een gruwel is, maar wel dieren met gespleten hoeven dat herkauwt zoals een rund, schaap, geit, hert, gazel, antiloop, steenbok, das, wilde os en wild schaap, behalve de kameel, haas en klipdas. Al wat vinnen en schubben heeft en reine vogels, behalve de arend, lammergier, zeearend, wouw, gier, alle soorten kraaien, raven, sperwers en reigers, struisvogel, katuil, meeuw, steenuil, oehoe, witte uil, pelikaan, aasgier, aalscholver, ooievaar, hop en vleermuis; het wemelend gedierte met vleugels is onrein (dit staat met meer details ook in Lev. 11).

U zult geen aas eten, maar aan de vreemdeling mag u het te eten geven of aan een buitenlander verkopen. U zult een bokje niet koken in de melk van zijn moeder

De tienden (14:22 tot 29)

U zult de opbrengst van het zaad uit uw akker, uw koren, most, olie, en de eerstelingen van uw runderen en kleinvee stipt vertienen en eten voor het aangezicht van de Here, in de plaats die Hij verkiezen zal om Zijn naam te doen wonen, opdat u de Here, uw God, uw leven lang leert vrezen. Als die plaats te ver van u verwijderd is om alles te vervoeren, dan zult u, wanneer de Here u gezegend heeft, alles te gelde maken en naar die plaats gaan en dat geld besteden voor alles waarin u lust hebt (runderen, kleinvee, wijn of bedwelmende drank) en u met uw huisgezin zult daar voor het aangezicht van de Here eten en u verheugen. De Leviet binnen uw poorten zult u niet aan zijn lot overlaten, want hij heeft geen bezit of erfdeel met u. Na verloop van 3 jaar zult u alle tienden van uw opbrengst in uw poorten neerleggen en dan zullen de Leviet, de vreemdeling, wees en weduwe binnen uw poorten komen en eten en zich verzadigen, opdat de Here, uw God, u zegene in al het werk, dat uw hand doet.

Het sabbatsjaar (15:1 tot 11)

Na 7 jaar zal iedere schuldeiser kwijtschelden wat hij heeft uitgeleend en zijn naaste en broeder niet tot betaling dwingen, omdat men een kwijtschelding voor de Here heeft afgekondigd. Een buitenlander mag u tot betaling dwingen. Er zal echter geen arme onder u zijn, want de Here zal u gewis zegenen in het land dat Hij u als erfdeel in bezit zal geven, indien u aandachtig luistert naar de Here, uw God, door heel dit gebod naarstig te onderhouden. U zult aan vele volken lenen, maar zelf niet hoeven lenen en u zult over vele volken heersen, maar over u zullen zij niet heersen.

U zult uw hart niet verstokken noch uw hand gesloten houden voor uw arme broeder, de ellendige in uw woonplaats, maar uw hand wijd voor hem openen en hem met mildheid lenen, voldoende voor wat hem ontbreekt. Pas op dat niet de lage gedachte opkomt als het 7e jaar der kwijtschelding nadert, dat u onbarmhartig wordt en hem niets geeft, zodat hij tegen u tot de Here roept en u u bezondigt. U zult met mildheid geven en uw hart zal niet verdrietig zijn, want de Here zal u daarom zegenen in alles wat u onderneemt, want armen zullen nooit in het land ontbreken, daarom gebied ik u aldus.

De vrijlating van slaven (15:12 tot 18)

Als een Hebreeuwse man of vrouw zich aan u verkoopt, dan zal hij u 6 jaar dienen, maar in het 7e jaar zult u hem vrij laten en met mildheid meegeven datgene waarmee de Here u gezegend heeft, want 6 jaar heeft hij het dubbele loon van een dagloner voor u verdiend. Dan zal de Here u zegenen in alles wat u doet. Gedenk dat u een dienstknecht was in Egypte.

Als hij zegt: Ik wil niet heengaan, omdat hij u en uw gezin liefheeft, daar hij het goed bij u heeft dan zult u met een priem door zijn oor in de deur steken, opdat hij voor altijd uw dienstknecht of dienstmaagd zal zijn.

De eerstelingen van het vee (15:19 tot 23)

Alle eerstelingen van het mannelijk geslacht van uw runderen en kleinvee, zult u de Here, uw God, heiligen en daarmee niet arbeiden of een schaap scheren. Voor het aangezicht van de Here, zult u met uw huisgezin het jaar op jaar eten op de plaats die de Here verkiezen zal. Als het kreupel, blind of enig ernstig gebrek heeft zult u het voor de Here niet slachten, maar in uw woonplaatsen zult u, zowel de onreine als de reine, er van eten als van een gazel en een hert. Alleen zijn bloed zult u niet eten, maar op de aarde uitgieten als water.

De drie hoge feesten (16:1 tot 17)

3x per jaar zal ieder van het mannelijk geslacht voor het aangezicht van de Here verschijnen op de plaats die Hij verkiezen zal: op het feest der ongezuurde broden, op het feest der weken en op het loofhuttenfeest. Maar hij zal niet met lege handen verschijnen, maar ieder naar zijn vermogen, naar de zegen die de Here u gegeven heeft.

Vier in de maand Abib het Pascha ter ere van de Here wat u zult slachten (kleinvee en runderen) tegen de avond, als de zon ondergaat, op het tijdstip van uw uittocht uit Egypte op de plaats die de Here verkiezen zal om zijn naam daar te doen wonen, maar niet in uw steden. Het vlees zult u koken en eten en niets zal de nacht overblijven tot de morgen, wanneer u terug zult gaan naar uw tenten. 7 dagen zult u daarbij ongezuurde broden (het brood der verdrukking) eten en geen zuurdeeg bij u aangetroffen worden, want overhaast zijt u uit het land Egypte getrokken, zodat u altijd de dag van uw uittocht uit het land Egypte gedenkt. Op de 7e dag zal er een feestelijke vergadering zijn ter ere van de Here en dan zult u geen werk doen.

7 weken nadat de sikkel voor het eerst in het staande koren geslagen wordt zult u het feest der weken vieren ter ere van de Here, naar dat de Here u gezegend heeft en de mate van de gaven, die u vrijwillig geven zult.

En als u de opbrengst van uw dorsvloer en perskuip hebt ingezameld, zult u het loofhuttenfeest 7 dagen vieren ter ere van de Here, want de Here zal u zegenen in heel uw oogst en in al het werk uwer handen, zodat u waarlijk vrolijk kunt zijn.

U zult u verheugen voor het aangezicht van de Here, uw God, u met uw zoon, dochter, dienstknecht, dienstmaagd, Leviet, de vreemdeling, wees en weduwe, die in uw midden zijn, op de plaats die de Here, uw God, verkiezen zal.

Gedenk dat u een dienstknecht was in Egypte en u zult deze inzettingen naarstig onderhouden.

Rechtvaardige rechtspraak (16:18 tot 20)

U zult rechters en opzieners aanstellen in alle steden die het volk berechten met rechtvaardige rechtspraak, zonder het recht te buigen. U zult de persoon niet aanzien of een geschenk aannemen, want dat verblindt de ogen der wijzen en verdraait de woorden der onschuldige.

Geen heidense praktijken – Geen gebrekkige offerdieren (16:21 tot 17:1)

U zult geen gewijde paal of steen oprichten of enig geboomte planten naast het altaar van de Here en geen gebrekkig rund of stuk kleinvee slachten, dat is een gruwel voor de Here, uw God.

Straf op afgoderij (17:2 tot 7)

Wanneer u hoort dat een man of vrouw andere goden gaat dienen, zich neerbuigt voor de zon, maan of heel het heer des hemels (dit zijn de sterren), dan zult u dit terdege onderzoeken. Als deze gruwel in Israel bedreven is, dan zult u op de verklaring van 2 of 3 getuigen (maar niet op de verklaring van 1 getuige) de man of de vrouw naar de poort brengen en zal eerst de hand der getuigen en daarna van het gehele volk zich tegen hem keren om hem te stenigen. Zo zult u het kwaad uit uw midden wegdoen.

De hoogste rechtspraak (17:8 tot 13)

Als een zaak te moeilijk is, in geval van bloedschuld of lichamelijk letsel begeef u dan naar de plaats die de Here verkiezen zal, tot de Levitische priesters en rechter om hen te raadplegen. U zult handelen naar hun uitspraak en nauwgezet doen naar alles, waarvan zij u onderrichten en niet afwijken naar rechts of links. De overmoedige man die niet luistert zal sterven om het kwaad uit Israel weg te doen, zodat het gehele volk dit hoort en zal vrezen om niet meer overmoedig te zijn.

De koning (17:14 tot 20)

Als u in het land woont en zegt: Ik wil een koning over mij aanstellen zoals alle volken rondom, dan zult de koning aanstellen, die Ade Here verkiezen zal (uit het midden van uw broeders en geen buitenlander). Hij zal niet veel paarden (uit Egypte) verzamelen, want de Here heeft gezegd: op deze weg zult u nooit meer terugkeren. Nog vele vrouwen nemen, opdat zijn hart niet afwijkt. Ook zal hij niet te veel zilver en goud vergaren, maar hij zal een afschrift laten maken van deze wet, die bij zich hebben en daarin lezen gedurende heel zijn leven en al deze inzettingen naarstig onderhouden om te leren de Here, zijn God, te vrezen en zijn hart zich niet verheft boven zijn broeders en hij van het gebod niet afwijkt naar rechts of links opdat hij en zijn zonen lange tijd koning moge blijven te midden van Israel.

Inkomsten van priesters en Levieten (18:1 tot 8)

De gehele stam Levi (de priesters) zullen geen bezit of erfdeel hebben met Israel, maar de Here is zijn erfdeel, want de Here heeft hem uit al uw stammen uitverkoren, opdat hij voor de Here dienst zou doen in Zijn naam. Het recht der priesters ten opzichte van het volk die een slachtoffer brengen: men zal hem geven de schouder, beide wangstukken en maag en de eerstelingen van uw koren, most, olie en eerste wol van uw schapen.

Als een Leviet uit een van uw steden komt, waar hij als vreemdeling vertoeft en naar de wens van zijn hart dienst wil doen zoals al zijn broeders, de Levieten, dan zal hij dezelfde inkomsten hebben als zij, niet meegerekend wat hij door verkoop van zijn vaderlijk goed verworven heeft.

Waarzeggerij en profetie (18:9 tot 22)

Als u in het land gekomen bent, dan zult u niet leren doen naar de gruwelen van die volken. U zult geen zoon of dochter door het vuur doen gaan, geen waarzeggerij plegen, geen wichelaar, uitlegger van voortekenen, of tovenaar, geen bezweerder, niemand, die de geest van een dode of een waarzeggende geest ondervraagt. Ieder die deze dingen doet, is de Here een gruwel ter wille waarvan de Here hen voor u weg drijft.

U hebt gezegd: Ik wil niet langer de stem van de Here horen en dit grote vuur niet langer zien, opdat ik niet sterf, waarop de Here zei: een profeet zal Ik hun verwekken uit hun midden, zoals u zijt; Ik zal mijn woorden in zijn mond leggen, en hij zal alles tot hen zeggen, wat Ik hem gebied. Van de man, die niet luistert naar zijn woorden zal Ik rekenschap vragen. Een profeet, die overmoedig een woord in Mijn naam spreekt dat Ik hem niet gebood of in de naam van andere goden, die profeet zal sterven. Als een profeet spreekt in de naam des Heren en zijn woord komt niet uit, dan is dit geen woord dat de Here gesproken heeft, maar in overmoed heeft hij gesproken en u zult voor hem niet vrezen.

De vrijsteden (19:1 tot 13)

Als de Here de volken, wier land Hij u geven zal, uitgeroeid heeft en u in hun steden en huizen woont, zult u 3 steden afzonderen. De afstand bepalen door het grondgebied in drieen te delen, opdat iedere doodslager erheen kan vluchten. Als de Here uw gebied vergroot zal hebben zult u nog 3 steden toevoegen, opdat geen onschuldig bloed vergoten worde in het land dat de Here u als erfdeel geven zal en geen bloedschuld op u komen, opdat het u wel ga.

De doodslager zal in leven blijven als hij zonder opzet gedood heeft en tevoren geen haat koesterde. Maar als iemand zijn naaste haat, belaagt en hem dodelijk treft en dan hierheen vlucht, zullen de oudsten van zijn stad hem laten halen en aan de bloedwreker overleveren, opdat hij sterft; u zult hem niet ontzien.

Tegen landroof en valse getuigenis (19:14 tot 21)

U zult grensscheidingen, door de voorvaderen vastgesteld, niet verleggen. Op de verklaring van 2 of 3 getuigen zal een zaak vaststaan, maar niet van 1 enkele getuige. Als een misdadig getuige iemand aanklaagt zullen de 2 mannen zich voor de Here stellen, voor de priesters en rechters, die dit nauwkeurig onderzoeken. Blijkt dat het een valse getuige is, dan zult u hem doen, zoals hij zijn broeder dacht te doen en hem niet ontzien; leven om leven, oog om oog, tand om tand, hand om hand, voet om voet. Zo zult u het kwaad uit uw midden wegdoen, dat de overigen dit horen en vrezen en niet weer zulk kwaad in uw midden doen.

Oorlogswetten (20:1 tot 20)

Als u strijd tegen een volk, talrijker dan u, vrees niet, want de Here die u uit Egypte heeft gevoerd is met u. Een priester moet het volk toespreken: hoor, Israel! laat uw hart niet week worden en vreest niet voor hen, want de Here gaat met u om voor u te strijden, ten einde u de overwinning te geven. De opzieners zullen het volk toespreken: wie een nieuw ongebruikt huis heeft gebouwd of een nieuwe wijngaard heeft geplant of een vrouw heeft ondertrouwd mag terugkeren, opdat hij niet in de strijd omkomt en een ander zijn huis bewoont, de eerste vrucht geniet of zijn ondertrouwde vrouw huwt. Wie bevreesd en week van hart is, mag terugkeren, opdat het hart van zijn broeders niet versmelt zoals het zijne. Na de toespraak zal men legeroversten aan het hoofd van het volk stellen.

Als u een stad nadert zult u ze vrede aanbieden en bij een vredelievend antwoord zal de gehele bevolking u dienen. Als zij de strijd aanbindt, zult u ze belegeren en de Here zal ze in uw macht geven en u zult al haar mannelijke inwoners slaan met de scherpte des zwaards, maar de vrouwen, kinderen, vee en de gehele buit mag u zich ten nutte maken.

Zo zult u doen met alle verre steden, die niet behoren tot de steden van deze volken die de Here u ten erfdeel zal geven (de Hethieten, Amorieten, Kanaanieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten). Van hen zult u niets wat adem heeft, in leven laten, maar volledig met de ban slaan, opdat zij u niet leren doen naar al de gruwelen, die zij voor hun goden doen en u tegen de Here zoudt zondigen. Als u lange tijd een stad belegert, mag u van het geboomte daaromheen wel eten doch het niet vellen, behalve het geboomte zonder eetbare vruchten, die mag u vernietigen om een belegeringswal te bouwen.

Verzoening van de moord door een onbekende gepleegd (21:1 tot 9)

Als men in het open veld iemand vindt die door een onbekende vermoord is zullen uw oudsten en rechters uitgaan en de oudsten van de stad die het dichtst bij de vermoorde wonen, zullen een jonge koe, waarmee nog geen werk gedaan, nemen naar een dal, dat altijd water heeft en bewerkt noch bezaaid is en daar zijn nek breken. Onder toezicht van de priesters zullen de oudsten hun handen wassen boven de jonge koe en betuigen: onze handen hebben dit bloed niet vergoten en onze ogen het niet gezien. Doe verzoening voor uw volk Israel, dat U bevrijdt hebt, Here, en leg geen onschuldig bloed in het midden van uw volk Israel. Dan zal het bloed voor hen verzoend zijn en zo zult u onschuldig bloed uit uw midden wegdoen.

HieDe krijgsgevangen vrouw (21:10 tot 14)

Als u na de strijd onder de gevangenen een vrouw ziet, waarin u behagen hebt en tot vrouw wilt nemen, dan zal zij haar hoofdhaar afscheren, nagels knippen, haar kleed van haar wegvoering afleggen en in uw huis haar vader en moeder een volle maand bewenen. Daarna mag u tot haar komen en haar huwen. Hebt u geen behagen meer in haar, dan zult u haar laten gaan, waarheen zij wil, maar in geen geval voor geld verkopen of als slavin behandelen, want u hebt haar gedwongen.

Het eerstgeboorterecht (21:15 tot 17)

Als een man 2 vrouwen heeft, de ene bemint en de andere niet, dan mag hij, wanneer hij zijn bezit vermaakt, aan de zoon der beminde niet het eerstgeboorterecht geven ten nadele van de zoon der niet-beminde, de eerstgeborene, maar de echte eerstgeborene erkennen door hem een dubbel deel te geven van alles wat het zijne zal blijken te zijn, want deze is de eersteling van zijn kracht.

De weerspannige zoon (21:18 tot 21)

Als een man een weerspannige zoon heeft, die niet wil luisteren en gehoorzamen, hoewel zij hem tuchtigen, dan zullen zijn ouders hem naar de oudsten in de poort van zijn woonplaats brengen en zeggen: hij is een doorbrenger en drinker. Dan zullen alle mannen van zijn stad hem stenigen, zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen en geheel Israel zal dit horen en vrezen.

Begrafenis na de doodstraf (21:22 tot 23)

Als iemand een doodzonde begaat en u hangt hem aan een paal, zult u hem dezelfde dag nog begraven, want een gehangene is door God vervloekt en u zult het land u als erfdeel gegeven niet verontreinigen.

Weggeraakte goederen (22:1 tot 4)

Als het rund of stuk kleinvee van uw broeder neervalt of verdwaald is, zult u het weer ophelpen of terugbrengen. Als uw broeder veraf woont en u hem niet kent, zal het bij u blijven, totdat uw broeder het zoekt en dan zult u het hem teruggeven. Zo zult u doen met elk verloren voorwerp van uw broeder.

Verschillende voorschriften (22:5 tot 12)

Een vrouw zal geen mansklederen dragen en een man geen vrouwenkleed, dit is de Here een gruwel. Als u een vogelnest aantreft met jongen of eieren (en de moeder zit erop) dan zult u de moeder laten wegvliegen, maar de jongen mag u meenemen, opdat het u wel ga en u lang leeft. Bouw een nieuw huis met een borstwering, opdat u geen bloedschuld over uw huis brengt, als er iemand af valt. U zult uw wijngaard niet met tweeerlei zaad bezaaien, opdat niet de gehele opbrengst aan het heiligdom vervalt. U zult niet ploegen met een rund en ezel tezamen, u niet kleden met tweeerlei stof, wol en linnen tezamen en u zult gedraaide snoeren maken aan de 4 hoeken van het kleed, waarmee u zich bedekt.

Huwelijkswetten (22:13 tot 30)

Als een man een vrouw huwt en na de echtelijke gemeenschap een afkeer van haar krijgt, haar in opspraak brengt en een slechte naam bezorgt door te zeggen dat zij geen maagd was, dan zullen de ouders de bewijzen van de maagdelijkheid tot de oudsten van de stad brengen en het kleed uitspreiden. De oudsten zullen dan de man tuchtigen en een boete van 100 zilverlingen aan de vader van het meisje geven en zij zal hem tot vrouw zijn zolang hij leeft. Indien de beschuldiging waar is, dan zullen de mannen van haar stad haar voor de ingang van haar vaders huis stenigen. Zo zult u het kwaad uit uw midden wegdoen!

Als een man gemeenschap heeft met een gehuwde vrouw of ondertrouwde maagd, die in de stad niet om hulp roept, zullen beiden sterven. Als zij in het veld verkracht wordt terwijl ze om hulp roept, kleeft aan het meisje geen zonde, waarop de doodstraf staat. Als zij niet ondertrouwd is, dan zal de man aan haar vader 50 zilverlingen geven en zij zal hem tot vrouw zijn, omdat hij haar onteerd heeft. Hij zal haar niet mogen wegzenden, zolang hij leeft. Een man zal de vrouw van zijn vader niet nemen noch zijn dek opslaan.

Wie niet in de gemeente des HEREN mogen komen (23:1 tot 8)

De ontmande of bij wie het mannelijk lid is afgesneden zal niet in de gemeente des Heren komen. Ook een bastaard, Ammoniet of Moabiet niet, zelfs niet tot hun 10e geslacht, omdat zij u destijds niet met brood en water tegemoet gekomen zijn en Bileam gehuurd hadden om u te vervloeken, maar de Here heeft de vloek voor u in een zegen veranderd, omdat Hij u liefhad. U zult nimmer de vrede en het goede voor hen zoeken. De Edomiet zult u niet verafschuwen, want hij is uw broeder, nog de Egyptenaar, want u bent vreemdeling geweest in zijn land. Hun kinderen van het 3e geslacht mogen in de gemeente des Heren komen.

Reinheid van de legerplaats (23:9 tot 14)

De Here wandelt in uw legerplaats, om u te redden en uw vijanden aan u over te geven; daarom zal uw legerplaats heilig zijn, zodat Hij niets onbehoorlijks ziet en Zich van u af zou wenden. Als een man niet rein is zal hij buiten de legerplaats gaan en zich tegen de avond met water wassen om bij zonsondergang binnen de legerplaats te komen. U zult bij uw uitrusting een schopje hebben om een gat te graven en uw uitwerpselen bedekken op een plek buiten de legerplaats.

Barmhartigheid jegens een gevluchte slaaf (23:15 tot 16)

U zult een gevluchte slaaf, niet aan zijn meester uitleveren, maar hij mag in uw midden blijven waar hij verkiest en u zult hem niet hard behandelen.

Tegen gewijde ontucht (prostitutie) (23:17 tot 18)

Er zal in Israel geen aan ontucht gewijde man of vrouw zijn. U zult geen hoerenloon of hondengeld in het huis van de Here brengen, beide zijn de Here een gruwel.

Geen rente van de volksgenoot (23:19 tot 20)

Van de buitenlander mag u rente nemen, maar van uw broeder niet, opdat de Here u in alles zegent.

Over geloften (23:21 tot 23)

Als u de Here een gelofte doet, zult u niet talmen haar in te lossen en u bezondigen. Wat over uw lippen is gegaan, moet u stipt volbrengen. Als u geen gelofte maakt, bezondigt u zich niet.

Over het plukken van druiven en aren op eens anders grond (23:24 tot 25)

Als u in de wijngaard van uw naaste komt, mag u druiven eten, zoveel u wilt, maar niet ergens in meenemen. In het staande koren van uw naaste mag u met uw hand aren plukken, maar niet met de sikkel.

Over echtscheiding (24:1 tot 5)

Als iemand zijn gehuwde vrouw geen genegenheid toedraagt, omdat hij iets onbehoorlijks aan haar gevonden heeft en haar een scheidbrief schrijft en haar uit zijn huis wegzendt. Als zij de vrouw van een ander wordt en de laatste man sterft of krijgt ook een afkeer van haar, een scheidbrief schrijft en haar wegzendt, dan zal de 1e echtgenoot haar niet opnieuw tot vrouw mogen nemen, nadat zij verontreinigd is geworden. Dat is een gruwel voor het aangezicht des Heren, dat zonde zou brengen over het land dat de Here u ten erfdeel geven zal. Als iemand pas een vrouw gehuwd heeft, zal hij gedurende 1 jaar in het leger niet uitrukken en in geen enkel opzicht bezwaard worden, ten behoeve van zijn huis en de vrouw die hij gehuwd heeft, verheugen.

Bepalingen tot bescherming van de naaste (24:6 tot 16)

Men zal de handmolen of bovenste molensteen niet tot pand nemen. Als iemand een van zijn broeders rooft en hem als slaaf behandelt en verkoopt, dan zal die dief sterven. Zo zult u het kwaad uit uw midden wegdoen.

Ten aanzien van melaatsheid zorg dat u zeer stipt alles onderhoudt waarin de priesters u onderrichten. Als u van uw naaste schuld moet vorderen zult u zijn huis niet binnengaan om een pand weg te nemen, maar buiten blijven staan. De man zal het pand bij u brengen en indien hij arm is, zult u zich niet te ruste leggen in wat hij u als pand gaf, maar dat pand bij zonsondergang teruggeven, opdat hij zich in zijn eigen mantel te ruste legt en u zegent. Zo zal het u tot gerechtigheid zijn voor de Here, uw God.

Behandel de arme behoeftige dagloner (broeder of vreemdeling) niet hard. Op de dag zelf zult u zijn loon uitbetalen, opdat hij niet tot de Here roept en u zich bezondigt. Vaders zullen niet om hun kinderen ter dood gebracht worden en de kinderen niet om hun vaders; ieder zal om zijn eigen zonde ter dood gebracht worden.

Aansporing tot barmhartigheid voor de vreemdeling, wees en weduwe (24:17 tot 22)

U zult het recht van vreemdeling en wees niet buigen, nog het kleed der weduwe tot pand nemen. Gedenk dat u in Egypte slaaf was en dat de Here u bevrijd heeft. Als u de oogst binnenhaalt en een garve vergeet, zult u niet teruggaan om die weg te halen of nalezing te houden en als u olijven afslaat, zult u de takken niet nog eens afzoeken, maar voor de vreemdeling, wees en weduwe zal die zijn, opdat de Here u zegent in al het werk uwer handen.

Geen onnodige wreedheid (25:1 tot 4)

Als het vonnis over twistende mannen aanduidt dat de schuldige slagen verdiend, zal de rechter hem in zijn tegenwoordigheid slagen doen geven in overeenstemming met zijn schuld, maar niet meer dan 40 slagen, opdat uw broeder in uw ogen verachtelijk zou worden. U zult een dorsende os niet muilbanden.

(Het zwagerhuwelijk (25:5 tot 10)

Als broeders tezamen wonen, en een sterft zonder een zoon na te laten, dan zal zijn vrouw niet van een vreemde man mogen worden, maar haar zwager zal haar tot vrouw nemen (het zogenaamde zwagerhuwelijk) en de eerstgeborene zal op naam van de gestorven broeder staan, opdat diens naam niet uitgewist worde. Indien de zwager dat niet wil, zal zijn schoonzuster dit aan de oudsten melden en zij zullen met hem spreken. Blijft hij daarbij, dan zal zijn schoonzuster hem zijn schoen van de voet trekken, in het gelaat spuwen en zeggen: zo zal men de man doen, die het huis van zijn broeder niet bouwt en zijn naam zal luiden: het huis van de ontschoeide.

Tegen schaamteloosheid (25:11 tot 12)

Als de vrouw van één der vechtende mannen tussenbeide komt en zij grijpt hem bij zijn schaamdelen, dan zult u haar hand afkappen, u zult haar niet ontzien.

Zuivere maat en gewicht (25:13 tot 16)

U zult geen tweeerlei gewicht of efa hebben, opdat u lang leeft in het land, dat de Here u geven zal. Ieder die onrecht doet, is de Here een gruwel.

Amalek moet uitgeroeid worden (25:17 tot 19)

Als de Here u rust gegeven heeft van al de vijanden, dan zult u de herinnering aan Amalek onder de hemel uitwissen, die destijds al de zwakken in uw achterhoede afsneed en God niet vreesde.

De aanbieding van de eerstelingen (26:1 tot 11)

Als u in het land woont, zult u de eerstelingen van alle ingezamelde bodem vruchten in een mand doen en naar de plaats gaan, die de Here verkiezen zal om Zijn naam te doen wonen. Bij de priester zult u zeggen: ik verklaar heden voor de Here dat ik gekomen ben in het land, waarvan de Here aan onze vaderen gezworen heeft, dat Hij het ons zou geven. De priester zal de mand voor het altaar zetten, waarna u zult betuigen: Een zwervende Arameeer was mijn vader; hij trok met weinige mannen naar Egypte en verbleef daar als vreemdeling, maar werd er tot een groot volk. In de verdrukking van de Egyptenaren riepen wij tot de Here, die onze stem hoorde en onze ellende zag en ons met een sterke hand en grote verschrikking uit Egypte leidde en ons bracht naar dit land, vloeiende van melk en honig. En u zult u voor het aangezicht van de Here neerbuigen en u verheugen over al het goede dat de Here uw huis, de Leviet en vreemdeling in uw midden, gegeven heeft.

De tienden (26:12 tot 15)

Als u in het jaar der tienden (het 3e jaar) zult u alle tienden uit uw opbrengst weggeven en zeggen voor het aangezicht van de Here: Ik heb het heilige uit het huis weggedaan en gegeven aan de Leviet, vreemdeling, wees en weduwe, opdat zij eten en zich verzadigen, geheel overeenkomstig Uw gebod. Ik heb geen uwer geboden overtreden of vergeten: in mijn rouw heb ik daarvan niet gegeten, noch iets weggedaan, terwijl ik onrein was, noch aan een dode gegeven, maar geluisterd naar de stem van de Here. Zie neder uit de hemel en zegen uw volk Israel en het beloofde land.

Slotwoord (26:16 tot 19)

U hebt heden Zijn woord aanvaard, dat Hij u tot een God zal zijn, en u in zijn wegen moet wandelen om Zijn inzettingen naarstig te onderhouden en naar Zijn stem te luisteren. En de Here heeft heden uw woord aanvaard, dat u zijn eigen volk zult zijn, dat al zijn geboden zal onderhouden. Dan zal Hij u verheffen tot een lof, naam en sieraad, boven alle volken die Hij geschapen heeft.

Gedenkstenen en altaar op de Ebal (27:1 tot 10)

Voorts geboden Mozes en de oudsten: als u de Jordaan overgetrokken zijt, zult u grote stenen op de berg Ebal oprichten en met kalk bestrijken en er al de woorden dezer wet klaar en duidelijk op schrijven. Ook zult u daar een altaar bouwen van onbehouwen stenen en daarop brandoffers brengen en vredeoffers slachten, die daar eten en u verheugen voor het aangezicht van de Here, uw God. Ook spraken Mozes en de priesters: zwijg, Israel, en luister: heden zijt u geworden tot het volk van de Here, uw God, luister daarom naar Zijn stem en onderhoud Zijn geboden en inzettingen.

Zegen op de Gerizim: vloek op de Ebal (27:11 tot 26)

Op die dag gebood Mozes: als u de Jordaan bent overgetrokken zullen op de berg Gerizzim, Simeon, Levi, Juda, Issakar, Jozef en Benjamin zich opstellen om het volk te zegenen. En op de berg Ebal, Ruben, Gad, Aser, Zebulon, Dan en Naftali om te vervloeken. De Levieten zullen met luider stem betuigen voor alle mannen in Israel de daden die een vloek brengen: (1) ieder die een gesneden of gegoten beeld maakt en of aanbidt; (2) die vader of moeder veracht; (3) die de grensscheiding van zijn naaste verlegt; (4) die een blinde op een verkeerde weg leidt; (5) die het recht van vreemdeling, wees en weduwe buigt; (6) die gemeenschap heeft met de vrouw van zijn vader; (7) die gemeenschap heeft met een dier; (8) die gemeenschap heeft met zijn zuster; (9) die gemeenschap heeft met zijn schoonmoeder; (10) die in het geheim zijn naaste doodt; (11) die een geschenk aanneemt om iemand te doden en onschuldig bloed te vergieten; (12) die de woorden van deze wet niet metterdaad volbrengt. En het gehele volk zal op iedere vloek ‘Amen’ zeggen.

Zegen en vloek (28:1 tot 68)

Als u aandachtig luistert naar de stem van de Heere, al zijn geboden naarstig onderhoudt en in zijn wegen wandelt, niet afwijkt naar rechts of links door het achterna lopen van andere goden, dan zal Hij u als zijn heilig volk bevestigen en verheffen boven alle volken der aarde, die zullen zien, dat de naam des Heren over u is uitgeroepen is en voor u vrezen. Hij zal u stellen tot een hoofd en niet tot staart, u zult enkel opgaan en niet neergaan.

Gezegend zult u zijn bij uw ingang en uw uitgang en de Heere zal uw vijanden verslagen aan u overleveren, langs 7 wegen zullen zij voor u vluchten.

De Heere zal u overvloedig het goede schenken, zijn rijke schatkamer, de hemel, voor u openen om op zijn tijd de regen en al het werk uwer handen te zegenen. U zult aan vele volken uitlenen zonder zelf te lenen. De Heere zal zegen gebieden in uw schuren en in alles wat u onderneemt. Hij zal u zegenen in het land dat Hij u geven zal, in de stad en op het veld. Gezegend zal zijn de vrucht van uw schoot, de vrucht van uw bodem en de vrucht van uw vee, uw mand en uw baktrog.

Maar als u niet naarstig al de woorden der wet onderhoudt en de Heere niet vreest, dan zal Hij u en uw nageslacht ongemeen zwaar tuchtigen met felle, aanhoudende slagen, zoals de pest, tering, koorts, brand, ontstekingen, droogte, brandkoren en honigdauw, Egyptische zweren, builen, uitslag en schurft van uw voetzool tot uw schedel, waarvan u niet kunt genezen.

U zullen allerlei vervloekingen treffen in de stad en op het veld. Vervloekt zullen uw mand en baktrog zijn, de vrucht van uw schoot, van uw bodem, van uw vee. De hemel zal van koper zijn en de aarde van ijzer; poeder en stof zal over uw land regenen. U zult veel zaaien, maar weinig inzamelen, want de sprinkhaan zal het afvreten. De worm zal aan uw wijngaarden knagen, olijven zullen afvallen zonder u met olie te zalven. De vreemdeling in uw midden zal u te boven gaan, terwijl u steeds dieper zinkt. Hij zal hoofd en u staart zijn en hij zal u lenen. Een andere man zal uw ondertrouwde vrouw beslapen, uw huis bewonen. U zult niet voorspoedig zijn, maar voortdurend verdrukt, vertrapt en beroofd worden, zonder dat iemand u redt.

Vervloekt zult u zijn bij uw ingang en uitgang. Hij zal u verslagen aan uw vijanden overleveren, langs 7 wegen zult u voor hen vluchten. Uw lijken zullen tot voedsel dienen voor het gevogelte en gedierte der aarde. Uw vee zal geroofd worden en aan vijanden worden gegeven. Een onbekend volk zal alles waarvoor u gezwoegd hebt eten.

De Heere zal een hardvochtig, onbekend en onverstaanbaar volk van verre doen komen, dat geen knaap of grijsaard ontziet. Het zal u in het nauw brengen en uw hoge, versterkte muren waarop u vertrouwde doen vallen. De meest verwende man of vrouw zal het vlees zijner kinderen eten en zijn gezin daarvan niets gunnen, de vrouw zelfs niet de nageboorte, want bij gebrek aan alles zal zij die in het geheim eten. Uw zonen en dochters worden aan een ander volk overgeleverd, wat u zult zien, naar hen zult smachten hen, zonder iets te kunnen doen. U zult een schrikbeeld, een voorwerp van ontzetting, een spreekwoord en spotrede zijn voor alle koninkrijken der aarde naar wier land de Heere u wegvoert.

Met weinigen zult u overblijven, terwijl u talrijk als de sterren was. Zoals het de Heere behaagde u wel te doen en talrijk te maken, zo zal Hij er behagen in hebben om u te gronde te richten en te verdelgen totdat u weggerukt wordt uit het land, dat u in bezit gaat nemen. De Heere zal u verstrooien onder alle natiën, waar u geen rust zult vinden, maar met bevend hart, ogen vol heimwee en een kwijnende ziel zult terugkijken. Aldaar zult u andere goden van hout en steen dienen.

Zonder ophouden zult u met vrees opschrikken en van uw leven niet zeker zijn. De Heere zal u slaan met waanzin (vanwege het schouwspel dat u ziet), met verblinding, verstandsverbijstering, verwarring en bedreiging in alles wat u onderneemt, zodat u op de middag rondtast, als een blinde in de duisternis.

De Heere zal u op schepen naar Egypte terugbrengen langs de weg, waarvan Hij zei dat u die nooit weer zult zien. U zult daar als slaven te koop aangeboden worden, maar er zal geen koper zijn.

Al deze vervloekingen zullen tot een teken en wonder zijn onder uw nageslacht, omdat u de Heere niet met vreugde en blijdschap gediend hebt vanwege al uw overvloed. U zult de vijanden, die de Heere tegen u zal doen optrekken, dienen, onder honger en dorst, in naaktheid en met gebrek aan alles. Hij zal een ijzeren juk op uw hals leggen, totdat Hij u verdelgd heeft, vanwege de slechtheid uwer daden, omdat u Mij verlaten hebt.

Vernieuwing van het verbond met God (29:1 tot 29)

Dit is het verbond, een verdrag met vervloeking bekrachtigd, gesloten in Moab naast het verbond bij Horeb gesloten: u hebt gezien alles wat de Heere in en met Egypte heeft aangedaan, doch Hij heeft u geen hart gegeven om te verstaan, ogen om te zien, oren om te horen! 40 jaar liet Ik u door de woestijn trekken, uw kleren en schoenen versleten niet. Geen brood, wijn of bedwelmende drank, opdat u zou weten dat Ik de Heere ben.

Alle mannen, kinderen, vrouwen, vreemdelingen, zelfs uw houthakkers en waterputters staan heden voor het aangezicht van de Heere om toe te treden tot dit met vervloeking bekrachtigd verdrag, opdat Hij u heden als zijn volk bevestigt en u tot een God zij. U hebt de gruwelen en afgoden gezien van de volken door wier land u getrokken bent, laat er onder u geen wortel van gif of alsem zijn, doordat iemands hart zich van de Heere afwendt om hun goden te gaan dienen. Maar onderhoudt naarstig dit verbond, opdat u alles wat u doet voorspoedig volbrengt.

Als iemand bij het horen van deze vervloekingen zegt: ik zal gezegend blijven, vrede hebben, zelfs als ik in de verstoktheid van mijn hart wandel. De Heere zal die man niet willen vergeven, maar heel deze vloek zal op hem rusten en Hij zal zijn naam uitwissen onder de hemel.

Als het volgende geslacht en alle volken de plagen zien en vragen: wat betekent deze geweldig brandende toorn? zal men antwoorden: omdat zij het verbond van de Heere verlaten hebben en andere goden zijn gaan dienen heeft de Heere hen in toorn en grimmigheid en grote verbolgenheid uit hun land gerukt en hen weggeslingerd naar een ander land.

Na berouw verlossing (30:1 tot 10)

Als de zegen en vloek over u komen en u zich te midden van de volken, naar wier gebied de Heere u verdreven heeft, tot de Heere bekeert met geheel uw hart en ziel en samen met uw kinderen naar zijn stem luistert, dan zal de Heere in uw lot een keer brengen en Zich over u erbarmen. Hij zal u weer bijeenbrengen uit al de volken, zonodig van het einde des hemels, naar het land, dat uw vaderen bezeten hebben. Hij zal u weldoen en talrijker maken dan uw vaderen, u in overvloed het goede schenken bij al het werk van uw handen, in de vrucht van uw schoot, van uw vee en bodem, want de Heere zal weer behagen in u hebben en het hart van u en uw nakroost besnijden, zodat u de Heere lief hebt met geheel uw hart en ziel, naar Zijn stem zult luisteren en al Zijn geboden zult volbrengen, opdat u leeft. Al deze vervloekingen zal Hij op uw vijanden en haters leggen, die u vervolgd hebben.

De beslissende keuze (30:11 tot 20)

Dit gebod is niet te moeilijk en niet ver weg in de hemel of aan de overkant der zee, maar dit woord is zeer dicht bij u, in uw mond en hart, om het te volbrengen. Het leven en de dood stel ik u voor, de zegen en de vloek; kies dan het leven, door de Heere lief te hebben, naar zijn stem te luisteren, Hem aan te hangen, in Zijn wegen te wandelen en Zijn geboden te onderhouden, want dat is uw leven en waarborg voor een langdurig wonen in het land. Als uw hart zich afwendt, u niet luistert, doch laat verleiden en voor andere goden nederbuigt, gaat u zeker te gronde en zult u niet lang leven in dit land.

Jozua: Mozes’ opvolger (31:1 tot 8)

De Heere zei tot Mozes: de Jordaan zult u niet overtrekken en toen zei Mozes: Ik ben 120 jaar en kan niet meer uitgaan of ingaan. De Heere zal voor u uit overtrekken en die volken verdrijven en verdelgen, zoals Hij deed met Sichon en Og, koningen der Amorieten, zodat u onder leiding van Jozua hun land in bezit kunt nemen. U zult met hen doen overeenkomstig het gebod. Mozes zie tot Jozua in tegenwoordigheid van geheel Israel: wees sterk en moedig, vreest en siddert niet, want Hij zal u niet begeven of verlaten.

De lezing van de wet om de zeven jaar (31:9 tot 13)

Mozes gaf deze wet aan de priesters en al de oudsten van Israel en gebood: na 7 jaar, op de bepaalde tijd van het jaar der kwijtschelding, namelijk het Loofhuttenfeest, als geheel Israel voor het aangezicht van de Heere verschijnt op de plaats die Hij verkiezen zal, zult u deze wet ten aanhoren van geheel Israel (mannen, vrouwen, kinderen en vreemdeling) voorlezen, opdat zij de Heere leren vrezen en deze wet naarstig onderhouden al de tijd, dat u leeft in het land.

Israëls afval aangekondigd (31:14 tot 30)

De Heere zei tot Mozes: u zult spoedig sterven, roep Jozua opdat ik hem bevelen geef. En de Heere verscheen in een wolkkolom aan de ingang der tent en zei: u gaat bij uw vaderen te ruste en dit volk zal Ik naar het beloofde land brengen, vloeiende van melk en honig waar zij zullen eten, verzadigd en vet worden. Ik ken de gezindheid die zij koesteren en zij zullen overspelig vreemde goden nalopen, Mij verlaten en mijn verbond verbreken. Dan zal Ik hen verlaten en mijn aangezicht verbergen, zodat zij verteerd worden en vele rampen en benauwdheden hen treffen, waarop zij zullen zeggen: hebben die rampen ons getroffen, omdat God niet in ons midden is? Schrijf dit lied op en leer het de Israëlieten, leg dit op hun lippen als getuige tegen hen, want het zal in de mond van hun nageslacht niet verstommen.

Hij gebood Jozua: wees sterk en moedig, Ik zal met u zijn als u de Israëlieten in het beloofde land brengt.

Toen Mozes klaar was met de wet volledig in een boek op te schrijven, gebood hij de Levieten het naast de ark des verbond te leggen opdat het daar tot getuige tegen u zou zijn, want ik ken uw weerspannigheid en hardnekkigheid. Als u tijdens mijn leven weerspannig tegen de Heere zijt geweest, hoeveel te meer na mijn dood.

Roep alle oudsten en opzieners, opdat ik tegen hen de hemel en aarde tot getuige aanroep: ik weet, dat u na mijn dood zeer verderfelijk zult handelen en af zal wijken van de weg, die ik u geboden heb. Het onheil zal over u komen, als u doet wat kwaad is Zijn ogen en Hem krenkt door het maaksel uwer handen.

Het lied van Mozes (32:1 tot 43)

Hoor o hemelen en aarde: mijn leer drupt als regen: geeft grootheid aan God, de Rots, wiens werk volkomen is en wegen recht zijn. Een God van trouw, zonder onrecht, rechtvaardig en waarachtig is Hij.

Verderfelijk hebben zij die zijn zonen niet zijn, gehandeld tegen Hem, hun Vader, die hen geschapen heeft. Een dwaas, onwijs volk, een verkeerd en vals geslacht.

Gedenk de Allerhoogste die grenzen der volken vastgesteld heeft (naar het aantal der zonen van Israel). Gods erfdeel is Jakob, die Hij vond in de wildernis. Hij lette op hem als zijn oogappel en zoals een arend zijn jongen draagt heeft Heere hen geleid en liet hen de opbrengst van het veld eten, honig zuigen uit de rots, olie uit keihard gesteente, boter van runderen, melk van kleinvee, vet van lammeren, het vetste der tarwe en schuimende wijn. Toen werd Jesurun dik en vet gemest en verwierp God en minachtte de Rots van zijn heil. Met gruwelen en ijdelheden krenkten zij Hem, offerden aan boze geesten, die geen goden zijn, zodat de Heere hen verwierp en Zijn aangezicht voor hen verborg, een verkeerd geslacht, kinderen, die geen trouw kennen. Ik zal hen tot naijver verwekken door wat geen natie is, door een dwaas volk zal Ik hen krenken. Ik zal rampen ophopen en al mijn pijlen tegen hen afschieten: uitgeput van honger en verteerd van koortsgloed en dodelijke ziekte zal Ik wilde dieren tegen hen loslaten. Buitenshuis zal het zwaard verdelgen en binnenskamers de ontzetting.

Indien Ik de hoon van de vijand niet gevreesd had die zouden zeggen: onze hand was verheven, niet de Heere heeft dit alles gedaan, zou Ik hen wegblazen en een einde maken aan hun gedachtenis onder de stervelingen. Vijandige volken zonder inzicht, die elk begrip missen. Als zij wijs waren, zouden zij op hun einde letten: hoe zou 1 er 1000 kunnen najagen en 2 er 10.000 op de vlucht kunnen drijven, als niet de Heere hen prijsgegeven had. Hun rots is niet als onze Rots. Hun wijnstok stamt uit de wijnstok van Sodom en uit de wijngaarden van Gomorra, giftige druiven, bittere trossen, wijn als slangevenijn en wreed addervergif.

Mij komt wraak toe, de dag van hun verderf is nabij, over wie Mij haten. De Heere zal recht doen aan zijn volk en Zich ontfermen over zijn knechten en zegt als hun kracht vergaan is: waar zijn hun goden, (de rots, waarbij zij schuilden)? Laat hen opstaan om u te redden. Daar is geen God, behalve Ik. Ik dood en doe herleven, Ik verbrijzel en genees en niemand is er die redt uit mijn macht. Ik zal mijn pijlen dronken maken van bloed, en mijn zwaard zal vlees verslinden. Jubelt, u natien, want Hij wreekt het bloed van zijn knechten en oefent wraak aan zijn tegenstanders en verzoent zijn land, zijn volk.

Mozes’ einde nadert (32:44 tot 52)

Mozes zei hierna: neemt al deze woorden ter harte, opdat u daarmee uw kinderen zult opdragen al de woorden dezer wet nauwgezet te onderhouden. Dit is voor u geen ledig woord, maar dit is uw leven: door dit woord zult u lang wonen in het beloofde land. De Heere zei op diezelfde dag tot Mozes: beklim de berg Nebo in het land Moab en aanschouw het land Kanaan en sterf op de berg zoals Aaron op de berg Hor gestorven is. Vanwege uw ontrouw bij de wateren van Meribat-kades en u Mij niet geheiligd hebt te midden van de Israëlieten, zult u het land voor u zien liggen, maar niet binnengaan.

De zegen van Mozes (33:1 tot 29)

De zegen waarmede Mozes, de man Gods, de Israelieten voor zijn sterven gezegend heeft: De Heere is in lichtglans verschenen en gekomen uit het midden van heilige tienduizenden, met aan zijn rechterzijde een brandend vuur. Hij heeft de volken, al zijn heiligen, lief, in uw hand zijn zij en vangen iets op van uw woorden. Mozes heeft ons de wet geboden, een bezit voor de gemeente van Jakob. Hij werd Koning in Jesurun, toen de hoofden van de stammen van Israel bijeenkwamen.

Ruben leve, en sterve niet; laten zijn mannen te tellen blijven. Van Juda zei Hij: hoor, Here, de stem van Juda; zijn handen strijden voor hem, wees U hem een hulp tegen zijn tegenstanders. Van Levi: uw Tummim en Urim behoren het zondige volk toe, want zij onderhouden uw woord, bewaren uw verbond, onderwijzen Israel uw wet, doen reukwerk in uw neus opstijgen en leggen het brandoffer op uw altaar. Zegen, Here, zijn kracht en zie het werk zijner handen met welgevallen aan. Verpletter zijn tegenstanders. Van Benjamin: de beminde des Heren, die veilig bij Hem zal wonen tussen zijn berghellingen. Van Jozef: zijn land zij door de Heere gezegend met het welbehagen van Hem, die in de braamstruik tegenwoordig was, dat moge komen op het hoofd van de uitverkorene onder zijn broeders. De eersteling zijner runderen is zijn trots met wiens horens hij de volken zal stoten. Dit zijn de tienduizenden van Efraim en de duizenden van Manasse. Van Zebulon: verheug u over uw tochten en Issakar over uw tenten. Volken zullen zij roepen tot de berg waar zij offers brengen, gezoogd met de overvloed der zeeen en de verborgen schatten van het strand. Van Gad: geprezen zij Hij, die voor Gad ruimte maakt, die zich neder legt als een leeuwin, arm en schedel verbrijzelt en zichzelf voorzag van het beste deel. Daar was de heersersstaf verborgen wat de gerichten des Heren ten uitvoer heeft gebracht met Israel. Dan springt als een leeuwewelp uit Basan. Naftali is vervuld van de zegen des Heren, neem het Meer en het Zuiden in bezit. Gezegend zij Aser en bemind bij zijn broeders die zijn voet doopt in olie. Moge ijzer en koper uw grendels zijn en uw sterkte als uw levensduur. Daar is niemand als God, o Jesurun. Hij rijdt langs de hemel als uw helper. De eeuwige God is u een woning en onder u zijn eeuwige armen. Omdat Hij de vijand verdreef woonde Israel veilig in een land van koren en most. Welzalig Israel, wie is aan u gelijk? Een volk, verlost door de Here, zodat uw vijanden veinzen u hulde te brengen.

Mozes’ dood (34:1 tot 12)

Toen beklom Mozes de berg Nebo, de top van de Pisga en de Heere liet hem het gehele land zien: Gilead tot Dan, geheel Naftali, het land van Efraim en Manasse, van Juda tot aan de achterste zee, het Zuiderland en de Streek, het dal van Jericho, de Palmstad, tot Soar toe. De Heere zei: dit is het land, dat Ik Abraham, Isaak en Jakob onder ede beloofd heb, Ik heb het u met uw ogen laten zien, maar u zult daarheen niet overtrekken. Toen stierf Mozes, de knecht des Heren, in het land Moab, volgens des Heren woord. En Hij begroef hem in een dal in het land Moab, tegenover Bet-peor, en niemand weet waar zijn graf is tot op de huidige dag. Mozes was 120 twintig jaar oud, toen hij stierf en zijn oog was niet verduisterd en kracht niet geweken. De Israelieten beweenden Mozes in de velden van Moab 30 dagen lang. Jozua was vol van de geest der wijsheid, want Mozes had zijn handen op hem gelegd. Daarom luisterden de Israelieten naar hem en deden zoals de Heere Mozes geboden had. Zoals Mozes de Heere gekend heeft van aangezicht tot aangezicht, zo is er in Israel geen profeet meer opgestaan, die met machtsbetoon al de schrikwekkende, grote daden ten aanschouwen van geheel Israel gewrocht heeft.